Logo - Archief Eemland

De respectieve schuldeisers bekennen uit handen van Jacob Dircxzn. als volgt te hebben ontvangen: 1. Jacob Harmanszn. De som van 91 gulden, zijnde het restant van de kooppenningen van het huis dat Jacob D. van hem heeft gekocht en dat is getransporteerd. 2. Jan Gerrits. De som van 62 gulden en 10 stuivers, als restant van 125 gulden betreffende een obligatie dd.: 07-06-1599. 3. Marrichgen Goorts. De som van 100 gulden, als restant van een obligatie dd. 01-05-1595. 4. Marrichgen Buyssen. De som van 50 gulden, als restant van een obligatie van 100 gulden dd. 24-06-1595. Over deze bedragen heeft Jacob D. jaarlijks rente betaald.
Partijen zijn overeengekomen dat de voornoemde obligaties zullen worden geincasseerd en aan Jacob H. gerestitueerd, zoals heden is geincasseerd en gerestitueerd, op voorwaarde dat Jacob D. ten behoeve van Jan G. dadelijk een koopmansbrief zal passeren van 50 gulden hoofdsom met jaarlijks 3 gulden rente, ingaande vorige Allerheiligen. Idem ten behoeve van Marrichgen B. een koopmansbrief van 50 gulden hoofdsom met jaarlijks 3 gulden rente, vervallende op Allerheiligen en een koopmansbrief op Marrichgen G.van 100 gulden hoofdsom met jaarlijks 6 gulden rente, vervallende op Allerheiligen. En deze koopmansbrieven te bevestigen "ter vermaninge" . Jacob D. bekent 13½ gulden, die Jan G. boven de voornoemde 50 gulden toekomen, aan hem te zullen betalen en daarvoor van alle arresten van de kooppenningen van voornoemd huis ontslagen te zijn en blijven. Daarom zal Jacob H. van de voornoemde 13½ gulden van Jan G., uit handen van Jacob D. ontvangen 6 gulden en 10 stuivers welke Jacob D. aan Jan G. in aftrek van voornoemde 13½ gulden tot betaling zal verstrekken. Tevens zal Jacob H. nog van de eerste vervallen rente van Marrichgen G. (vervallen Allerheiligen aanstaande) genieten 3 gulden welke van voornoemde Jacob D. tot betaling zal strekken en zal Marrichgen G. daarna haar rente altijd ten volle ontvangen.