Logo - Archief Eemland

(zie ook aktenrs.: 379, 381, 388, 392, 396 en 400) Lucia Pouwels, weduwe van Dirck Peterszn., verklaart op verzoek van Rijck van Diest, dat Anna Cornelis, zuster van Anna Gerrits (te wiens huize Fijchgen Harmans tot haar huwelijk toe heeft gewoond), sinds dat Fijchgen in de kraam bevallen is, tegen haar, comparante, verhaald heeft dat Fijchgen omdat zij "swanckbaer gaande was", ingenomen had zeep en "roudt", hetgeen gebeurd was in aanwezigheid van Anna Cornelis zoals ze zei, en dat de zuster van Fijchgen, genaamd Grietgen Harmans, gezegd had: "ik wou dat om 1000 gulden nog niet innemen" . Zij wil dit, indien verzocht, met de eed bevestigen. Getuige: Aernt Jochemszn. en Gerrit Beerntszn. Akte ter woonplaats van Rijck van Diest.

(zie ook aktenrs.: 379, 381, 390, 392, 396 en 400) Jacob Dircxzn. van Romerskercken verklaart op verzoek van Rijck van Diest dat hij zich nog goed herinnert dat omtrent de laatste Amersfoortse kermis, zijn dienstmeisje, genaamd Burrichgen Peters, des avonds is uitgegaan voor kaarsen en weer thuiskomende heeft zij geroepen: "heerschap wilt gij eens komen kijken, daar geven zij elkaar wat in de boexen" en omdat hij, comparant al half uitgekleed was, was hij niet gaan kijken en Burrichgen Peters had hem kort daarna wel verhaald dat zij zag dat Fij Princen op de grond lag voor Anna Gerrits deur en iemand met een witte mantel lag op haar, welke manspersoon zij niet kende, zoals Burrichen tegen hem en zijn huisvrouw verklaarde. Comparant zegt nog dat hij dagelijks en ook bij avond verscheidene jonggezellen en ruiters ten huize van Anna Gerrits, alwaar Fij woonde, heeft zien in- en uitlopen. Getuige: Adriaen Rijcxzn. en Claes Janszn.

(zie ook aktenrs.: 379, 388, 390, 392, 396 en 400) Comparanten: - Jan Henricxzn., - Evert Jacobszn. en - Henrickgen Wouters, zijn huisvrouw.
Zij verklaarden "bij ware woorden" in plaats van eede, op verzoek van Rijck van Diest, dat op dinsdag laatstleden "des naenoens" ten huize van Evert en Henrickgen, in aanwezigheid van Jan Henricxzn., gekomen is Anna Gerrits (bij wie Fij Princen lange jaren, tot haar huwelijk toe, in huis heeft gewoond) die verhaalde en opwierp over het kind dat Fij had gebaard, zeggende: "ik had van mijn leven niet gedacht dat zij het kind Rijck als producent zou toeschrijven, want ik zou denken dat zij het kind iemand anders zou toeschrijven zoals Annichgen Gerrit Willemsdr. zoon, die haar de hele zomer lang bij avond en ontij uit het huis heeft gehaald en met haar op 't boomken van de Doelen is gegaan. Verder verklaarden zij nog dat deze Anna Gerrits tegen hen, comparanten, verklaarde dat zij mede bij de bevalling was en dat voornoemde Fij in de bevalling 't kind niemand heeft aangewreven, noch een vader genoemd en dat de vroedvrouw Fij uit nood vroeg wie de vader van het kind was en dat deze ze: "ik heb het Anna Gerrits gezegd". Daarop zei Anna Gerrits tegen de vroedvrouw: "ja, ik weet het wel" en toen de vroedvrouw zei: "wel, zeg het mij dan, het kind is er, ik moet het weten". Toen zei Anna Gerrits: "de vader is ver van hier, het is de goede Jan Willemszn.". Dit is alles wat Anna Gerrits ten voornoemde tijd tegen hen, comparanten, als veronderstelling verhaald heeft. Zij willen dit te allen tijde, indien verzocht, bevestigen, uitgezonderd dat Jan Henricxzn. verklaart alleen niet precies te weten wie van allen Anna Gerrits of iemand anders de naam van de goede Jan Willemszn. noemde omdat hij de gehele rest van de verklaring als ook dat de vader al ver van hier was uit de mond van Anna Gerrits gehoord heeft. Akte ter woonplaats van Rijck van Diest. Getuigen: Wilem van Dolre, Aernt Jochems en Gerrit Beernts.

(zie ook aktenr. 381, 388, 390, 392, 396 en 400) Burrichgen Petersdr. verklaart, op verzoek van Rijck van Diest, dat zij omtrent de Amersfoortse kermis van 1611, des 's avonds ongeveer tussen 10 en 11 uur uit het huis van Jacob Dircxzn. van Romerskercken is gegaan om kaarsen te halen omdat zij 's morgens vroeg bij de keerse "pensen" schoonmaken zouden en toen zij, comparante, deze kaarsen gehaald had, komende ongeveer bij de deur van Anna Gerrits, toen heeft zij op straat, ter aarde, op haar rug zien liggen Fijchgen Harmans, genaamd Fij Princen, en een manspersoon met een witte mantel, die zij niet kende, op deze Fij. Comparante verklaarde dat zij een brandende kaars in de hand had en daardoor henlieden en hetgeen voornoemd is zag, welke kaars terstond daarna uitging, en dat zij Fij wel kende en ook langere tijd wel gekend heeft te Deventer, toen zij bij haar zuster aldaar kwam, en nog steeds kent ze haar. Comparante verklaarde nog dat zij thuis komende tegen haar volk hetzelfde verhaald heeft, wensende dat haar heerschap eens wilde gaan kijken. Indien verzocht wil ze dit met de eed bevestigen. Akte ter woonplaats van Rijck van Diest. Getuigen: Willem van Dolre en Cornelis Corneliszn., goudsmid.