Wilt u een of meerdere archiefstuk inzien? Veel is nog niet digitaal, tenzij een paperclip-symbool naast de beschrijving staat. U bent van harte welkom op onze publieksvloer om archiefstukken in te zien op afspraak. Geef hierbij alstublieft bij 'Stukken' het toegangsnummer (het dikgedrukte bovenaan de pagina) en het inventarisnummer aan. Tot op de 3e verdieping van het Eemhuis!

Wij beheren de archieven van Amersfoort en zeven andere gemeenten uit de regio Eemland. Dit zijn zowel de gemeentearchieven die volgens de Archiefwet bewaard moeten worden als ook archieven van particulieren, bedrijven en verenigingen uit deze gemeenten.

Uw zoekacties: Commissie van toezicht op het lager onderwijs te Amersfoort, 1832-1949

0057 Commissie van toezicht op het lager onderwijs te Amersfoort, 1832-1949

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
0057 Commissie van toezicht op het lager onderwijs te Amersfoort, 1832-1949
1.
Inleiding
Tot de 19e eeuw was het onderwijs een zaak van de kerken en van particulieren. Vanaf de Bataafse tijd behoorde het onderwijs tot de verantwoordelijkheden van de staat, wat uiteindelijk resulteerde in de uitvaardiging van de Wet op het lager schoolwezen en onderwijs in de Bataafse Republiek van 3 april 1806. Met deze wet wilde men een zekere eenvormigheid in het onderwijs bereiken. Daarnaast werd de eis van admissie in de wet opgenomen. Het was niet toegestaan een school op te richten of in stand te houden zonder toestemming van het gemeentebestuur, dat hiertoe inlichtingen vroeg aan het schooltoezicht.
De overheid zelf richtte aanvankelijk vrijwel geen scholen op. Scholen waren in principe particuliere instellingen. Zo ontstonden twee soorten onderwijs. De openbare scholen werden gefinancierd door de gemeentelijke overheid. De bijzondere scholen werden bekostigd door instellingen met een liefdadig of godsdienstig doel, of werden als een bedrijfje geëxploiteerd door particuliere onderwijzers die hun inkomen verkregen uit de schoolgelden. Het kwam wel voor dat dergelijke scholen enige steun genoten van het gemeentebestuur, dat verplicht was ervoor zorg te dragen dat er een bepaald aantal scholen in de gemeente aanwezig was. Deze situatie duurde voort tot de grondwetsherziening in 1917 waarbij het openbaar en bijzonder onderwijs financieel gelijkgesteld werden.
In de Wet op het lager schoolwezen en onderwijs van 1806 werd het toezicht op het lager onderwijs opgedragen aan schoolopzieners, bijgestaan door plaatselijke schoolcommissies. De taken van de schoolcommissies waren de volgende:
- het houden van toezicht op de naleving van wetten en reglementen
- het jaarlijks verslag doen van de staat en inrichting der scholen
- het adviseren van het gemeentebestuur en het verstrekken van inlichtingen aangaande belangrijke ontwikkelingen aan gemeentebestuur en schoolopziener
- zich bekend maken met het onderwijzend personeel en dat waar nodig ondersteunen
- het in samenwerking met de schoolopziener examineren van onderwijzers bij sollicitaties en bij het verlenen van toestemming voor het vestigen van een school.
De commissieleden waren bevoegd om bij overtreding van wetten en reglementen proces verbaal op te maken. In de latere onderwijswetgeving (1857, 1878, 1889) veranderde het takenpakket tot 1920 niet wezenlijk. In de Wet tot regeling van het algemeen vormend lager onderwijs van 1920 kregen de commissies vooral een adviserende taak. De commissieleden verloren hierbij hun bevoegdheid tot het opmaken van proces verbaal, terwijl het toezicht werd opgedragen aan ambtenaren.
De plaatselijke schoolcommissie te Amersfoort werd ingesteld in 1806 en bestond uit 5 leden. De schoolopziener was tot 1857 het zesde lid. Daarna bleef hij toegang houden tot alle vergaderingen. De leden van de commissie waren aanvankelijk voornamelijk gemeenteraadsleden. Later werden ook personen benoemd die afkomstig waren uit het onderwijs en ouders van schoolgaande kinderen. De leden werden op voordracht van de commissie benoemd door de gemeenteraad en traden om beurten periodiek af. Naarmate het aantal scholen groter werd, groeide ook het aantal commissie- leden. Bij het opheffen van de commissie in 1950 bedroeg het aantal leden 20. Vanaf 1916 was een secretaris uit het secretariepersoneel aan de commissie toegevoegd.
In haar beginjaren leidde de schoolcommissie een kwijnend bestaan. Amersfoort telde 10 scholen, maar het gemeentebestuur stelde zich ten aanzien van het onderwijs zeer terughoudend op. De commissie werd in 1820 opgeheven na ziekte en overlijden van een aantal commissieleden. In 1822 werd een nieuwe schoolcommissie ingesteld die zich actiever opstelde. Deze commissie trad in 1829 voltallig af naar aanleiding van een langlopend conflict met het gemeentebestuur, dat weigerde een armenschool op te richten. Pas in 1832 werd weer een schoolcommissie benoemd. Bij het in werking treden van de Wet tot regeling van het lager onderwijs van 1878, waarbij het instellen van een schoolcommissie niet langer verplicht was, werd de commissie opgeheven. In 1882 werd echter opnieuw een commissie ingesteld onder de naam commissie van toezicht op het lager onderwijs.
De commissie speelde met name in de 19e eeuw een belangrijke rol in het Amersfoortse onderwijs. In de praktijk was het zo dat het gemeentebestuur regels uitvaardigde, die veelal door de commissie waren voorbereid of opgesteld, en de uitvoering daarvan overliet aan de schoolcommissie. De commissie hield zich bezig met zeer uiteenlopende onderwerpen, waaronder bijvoorbeeld het gebruik van schoolpantoffels, disfunctionerende onderwijzers, de fysieke staat van de diverse schoolgebouwen, en vernieuwingen in het onderwijs.
De commissie was verplicht alle scholen twee keer per jaar te bezoeken. Vanaf circa 1910 werd dit schoolbezoek uitgevoerd door zogenaamde subcommissies, die elk volgens een rooster een aantal scholen bezochten. Daarnaast werd in 1900 uit de commissieleden een damescommissie samengesteld voor het toezicht op het handwerkonderwijs.
Om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in het plaatselijke onderwijs liet de commissie zich tevens afschriften toezenden van de notulen van de vergaderingen van de afzonderlijke scholen.
Na de Tweede Wereldoorlog verloor de commissie snel aan betekenis. In 1950 werd zij opgeheven.

Kenmerken

Datering:
1832-1949
Inventaristitel:
M.C. Lansink, Inventaris van het archief van de Commissie van toezicht op het lager onderwijs, 1832-1949. (Amersfoort, 1996)
Soort toegang:
inventaris
TE RAADPLEGEN IN:
Amersfoort
Openbaarheid:
volledig
Omvang:
1,2 meter
Herkomst:
wet
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Archief Eemland, Amersfoort. Toegang 0057 Commissie van toezicht op het lager onderwijs te Amersfoort, 1832-1949
VERKORT:
NL-AmfAE 0057
Geografische namen: