Logo - Archief Eemland

Zoeken door alles

Onderzoeksgids Militieregisters

In 1811 werd in Nederland onder Franse overheersing de nationale dienstplicht ingevoerd: de conscriptie. Nadat in 1813 de onafhankelijkheid uitgeroepen was, werd het Reglement van Algemene Volkswapening, Landstorm en Landmilitie vastgesteld. De Nederlandse strijdmacht werd samengesteld uit een Landstorm (verdediging van de eigen omgeving) en een Landmilitie (verdediging van het vaderland). Voor buitenlandse acties kon de "armee" ingezet worden. Hierin konden ook buitenlanders dienst nemen. Op lokaal niveau opereerde tot 1901 de schutterij, na die datum werd deze vervangen door de landweer.

De Grondwet van 1814 bracht een reorganisatie binnen de strijdkrachten. Op elke 100 inwoners zou voortaan één militielid worden aangewezen. Nederland werd daarvoor verdeeld in militiedistricten. Ieder militiedistrict was opgedeeld in tien kantons. Het lukte vaak niet binnen één kanton genoeg vrijwilligers te vinden voor de militie. Het aantal recruten werd in dat geval aangevuld met lotelingen. Op 27 februari 1815 verscheen de eerste Militiewet. De landmilitie heette nu Nationale Militie en bestond uit ongehuwde mannen tussen de 18 en 22 jaar die vrijwillig in dienst gingen. Ook de Nationale Militie moest door loting op volle sterkte gebracht worden.

De dienstplicht bedroeg in de jaren tachtig van de 19e eeuw vijf jaar. De lichtingen van 1882 en 1883 waren zes jaar dienstplichtig. Vanaf de lichting van 1884 was die tijd zeven jaar. Deze diensttijd hield in dat de mannen zo’n één tot anderhalf jaar werkelijk in dienst waren, na die tijd gingen zij met groot verlof en moesten daarna nog zo’n twee keer een week of vijf tot zes op herhaling.

Het lotingsysteem

Of je in dienst moest, werd beslist door het lot. De loting vond per gemeente plaats in de hoofdplaats van het kanton. Dit lotingssysteem bleef bestaan tot 1938. Een klein deel van de militieplichtigen nam vrijwillig dienst, een ander deel kreeg vrijstelling en de overgebleven mannen werden door het lot aangewezen. Een laatste mogelijkheid om niet daadwerkelijk in dienst te moeten, was iemand anders in plaats te laten gaan. Dit kon tot 1898. Na die datum werd de dienstplicht persoonlijk.

Vervanging kon op twee manieren. Ten eerste door een nummerverwisselaar. Dit was een uitgelotene uit dezelfde lichting. Daarnaast kon je een plaatsvervanger ofwel remplaçant aanwijzen. Deze man had niet aan de loting deelgenomen en nam vrijwillig dienst. Van de plaatsvervanging moest een notariële akte opgesteld worden. Een plaatsvervanger of een nummerverwisselaar kreeg je niet voor niets. Er moest een flink bedrag neergeteld worden. Het stellen van een plaatsvervanger leverde een vrijstelling op "wegens broederdienst" voor de opvolgende broer. Dit gold niet voor een nummerverwisselaar. Maar voor de plaatsvervanger zélf gold níet dat zijn broer vrijgesteld werd, maar voor de broer van de nummerverwisselaar weer wel. Daarom vroeg een plaatsvervanger veel meer geld voor zijn diensten.

Wat staat er in de registers?

De wettelijke basis voor de dienstplicht in de 19e eeuw vormen de Militiewetten van 1815, 1817 en 1861. De uitvoering van deze wetten leverden veel documenten op, die - mits bewaard gebleven - terug te vinden zijn in de gemeentearchieven. Deze gegevens kunnen informatie opleveren over uw mannelijke verwanten.

Niet in alle gemeentes is evenveel bewaard gebleven, zeker registers van ná 1914 zijn vaak in de Tweede Wereldoorlog door de Duitse bezetter meegenomen en nooit meer teruggekeerd. Hieronder worden de militieregisters besproken, waartoe behoren het inschrijvingregister, de alfabetische naamlijst en het lotingsregister.

Inschrijvingsregister

In januari van het jaar waarin een man negentien werd, moest hij zich laten inschrijven in het inschrijvingsregister van de Nationale Militie. Hij deed dit in de woongemeente van zijn ouders (ook al woonde hij daar zelf niet meer). U moet dus weten waar de ouders van de persoon die u zoekt woonden op het moment van inschrijving. In het inschrijvingsregister werden de persoonsgegevens van de dienstplichtigen opgenomen (namen, geboorteplaats en –datum, beroep, namen van de ouders en tot 1861 ook het signalement).

Alfabetische naamlijst

Voor de administratie van het gemeentebestuur werd een alfabetische lijst opgesteld van de ingeschrevenen. Ook deze lijsten kunnen in het gemeentearchief bewaard zijn.

Lotingsregister

Tijdens de loting werden de lotelingen ingeschreven in het lotingsregister op volgorde van hun lotnummer. Hierin werden enkele gegevens uit het inschrijvingsregister overgenomen. Verder werd het signalement genoteerd en een eventuele reden voor vrijstelling van dienst. Vrijstelling kon op meerdere gronden verleend worden. De meest voorkomende redenen voor vrijstelling waren broederdienst (bij een even aantal broers in één gezin moest de helft in dienst, bij een oneven aantal broers het kleinere deel) of omdat de loteling enige wettige zoon was of een lichaamsgebrek had. Geestelijken van alle gezindten waren tot 1861 ook vrijgesteld. Als je in de gevangenis zat, moest je eerst je straf uitzitten en kwam je pas daarna in aanmerking voor de dienst.

In de lotingsregisters van na 1861 worden lichamelijk gebreken ook wel aangeduid met een cijfer. Deze cijfers zijn gebaseerd op "het reglement op het geneeskundig onderzoek omtrent de geschiktheid voor de dienst". Hierin is een genummerde lijst opgenomen met ziekten en gebreken. Er is een lijst uit 1862 en een uit 1871. Ze werden in het Staatsblad openbaar gemaakt. Via verschillende sites op internet zijn deze lijsten in te zien.

Informatie over het legeronderdeel en het regiment waar de militair werd ingedeeld is terug te vinden in het lotingsregister, evenals verplaatsingen naar andere legereenheden. Ook de datum waarop een paspoort werd verleend (het bewijs dat de dienstplicht vervuld was) staat veelal genoteerd. Met de informatie over het legeronderdeel waar iemand diende kunt u verder onderzoek doen in militaire stamboeken bij het Nationaal Archief of het Centraal Bureau voor Genealogie.